Download the complete volume from
BHL

Vlaamse Vereniging voor Entomologie
Flemish Entomological Society

Phegea 10 – 1982


Home | Publicaties | Overzicht
 
Phegea 10 – 1982

Phegea 10 – nummer 1 (30 november 1981)

De Prins W.: 35 jaar Vereniging voor Entomologie, 10 jaar Phegea.
Phegea 10(1): 1–6.
(Nederlands)

De Prins W. & van der Poorten D.: Een nieuwe Pseudochazara-soort voor de wetenschap uit Noordoost-Griekenland (Lepidoptera, Satyridae).
Phegea 10(1): 7–21.
During the past few years lots of articles have been written on the genus Pseudochazara. many forms have been discovered and described, especially from northern Greece. In 1981 W. De Prins visited north-west Greece and both D. van der Poorten and J. Dils went to the Drama district in north-east Greece. On 13th July 1981 the latter caught some Pseudochazara-specimens in a rocky biotope at 1650-1700 m altitude. At first we tought them to be P. cingovskii, but when we compared the specimens with Yougoslavian cingovskii and with Greek cingovskii tisiphone, some important differences showed up. There are some differences in colour, but these are not relevant in Pseudochazara species since ground colour changes remarkably according to the mountainous substrate the butterflies are living on. Furthermore, there are differences in wing markings and in wing shape, androconia and the male copulatory organ.
The only other species our specimens could fit in is P. mniszechii from Asia Minor, but there are some characteristics in mniszechii which do not occur in the Greek specimens and vice versa. Therefore a new species is described: Pseudochazara orestes sp. n. By putting some characteristics of all the Pseudochazara-species in a table, we could conclude that orestes can best be placed between cingovskii and mniszechii. P. orestes can immediately be distinguished from the two other species by the postdiscal band on the upperside of the hindwings which has two colours (this band has only one colour in the two other species), and by the straight margin of the forewings. Furthermore, the postmedian band on the underside of the hindwings is white and sharply defined basad. The androconia of orestes belong to group 5 in the system of Gross (1978): basis straight, shaft getting narrower gradually. The male genitalia differ but little from those of cingovskii and mniszechii. The gnathos is bend a little. The distal end of the valva is curved a little upwards and the membrane just before the apex is poorly developed. On the other hand the hairy knob on the valva basis is well developed.

(Nederlands – English)

Fain A.: Adaptations morphologiques et biologiques au parasitisme chez les acariens.
Phegea 10(1): 23–34.
(Français)

Jans P.: Kweekverslag van Thecla betulae L. (Lepidoptera, Lycaenidae).
Phegea 10(1): 35–48.
Thecla betulae komt o.a. voor in de regio Mechelen (prov. Antwerpen). De auteur ving twee wijfjes begin september 1980 welke hij voedde met suikerwater in stukjes watten. Hij bekwam 66 eitjes die afgelegd werden op twijgen van Prunus spinosa. Het eileggedrag van de wijfjes werd nauwkeurig geobserveerd. Begin april kwamen de eitjes uit. De jonge rupsjes werden gekweekt op Prunus spinosa. Er waren drie larvale stadia. In het laatste stadium werd een duidelijk verschil in grootte en ontwikkelingssnelheid genoteerd: de kleine rupsen (1,8 cm) verpopten in de eerste helft van juni, terwijl de grote (2,2 mm) in de tweede helft van die maand verpopten. Later bleken de kleine rupsen mannetjes te geven en de grote vrouwtjes.
Gedurende het larvale stadium werden enkele experimenten met Lasius niger uitgevoerd om de myrmecofiele kwaliteiten van Thecla betulae te onderzoeken. Er was slechts weinig aantrekking door de mieren en geen enkele rups verpopte in een mierennest. Volgens Elfferich wordt deze relatie trophobiosis genoemd.
De vlinders kwamen uit tussen 10 en 28 juli. Sommige paartjes werden in een grote vliegkooi geplaatst en copulatie werd geobserveerd. De andere exemplaren werden in het oorspronkelijke biotoop vrijgelaten. Tegen het einde van augustus werd het gedrag van de wijfjes in de natuur geobserveerd om de juiste voedselplant van de soort te kunnen vaststellen. Prunus spinosa komt niet voor in deze streek. Slechts éénmaal werd een wijfje gezien dat eitjes afzette op Prunus serotina. Dit is een belangrijke waarneming omdat deze struik talrijk voorkomt in de Kempen wat de mogelijkheid vergroot dat Thecla betulae zich zo in een groter gebied zou kunnen verspreiden.
(Nederlands)

Henderickx H.: Een interessante afwijking van Phyllonorycter cavella Zeller (Lepidoptera, Gracillariidae).
Phegea 10(1): 49–50.
(Nederlands)

Dall'Asta R.: De Carabidae van de Gentse Kanaalzone (1962–1972) (Coleoptera, Carabidae).
Phegea 10(1): 51–57.
In de periode 1962–1972 verzamelde de auteur loopkevers in de Kanaalzone van Gent, gebruik makend van verschillende methoden. Daardoor is de inventaris redelijk volledig: 91 soorten. Een lijst van deze soorten wordt gegeven, met commentaar over de verzamelmethode, fenologie, habitat enz. Perigona nigriceps Dejean werd voor de derde keer waargenomen in België.
(Nederlands)

 

Phegea 10 – nummer 2 (10 april 1982)

De Prins W. & van der Poorten D.: Overzicht van het genus Pseudophilotes in Europa en Noord-Afrika, met beschrijving van een soort uit Sardinië, nieuw voor de wetenschap (Lepidoptera, Lycaenidae).
Phegea 10(2): 61–76.
In 1958 H. Beuret erected the genus Pseudophilotes for the palaearctic butterfly species that were until then placed in the genus Philotes Scudder; type species: baton Bergsträsser. This species occurs in western and central Europe to 49° north; in the south it lives on the Italian peninsula, Sicily, Corsica and probably Sardinia. On the Iberian peninsula the nominal race is replaced by ssp. panoptes Hübner. The nominal race of P. abencerragus Pierret occurs in North Africa; but in southern Spain and Portugal it is replaced by ssp. amelia Hemming. Of P. vicrama Moore only ssp. schiffermuelleri Hemming occurs in Europe, from southern Finland to the Balkan peninsula and towards the west almost reaching the eastern limit of the P. baton region, i.e. South Tyrol (Alto Adige). Although Higgins states that Beuret has found intermediate specimens of P. baton and P. vicrama, no such specimens were discovered by Beuret. P. bavius occurs in the concerned area with some local populations: Hungary and Romania (ssp. hungaricus Diöszeghy), Yugoslavia (ssp. macedonica Schulte), Greece (ssp. casimiri Hemming) and North Africa (ssp. fatma Oberthür).
J. Dils and D. van der Poorten caught some Pseudophilotes specimens on Sardinia which could not be identified with any of the treated species. P. baton does occur on Corsica but only as f. (ssp.?) oicles Dannehl with large, bright coloured specimens. The Sardinian specimens can best be described as the contrary: small and dark. When the male genitalia proved to be very different too, a new species was described: Pseudophilotes barbagiae sp. n.
(Nederlands – English)

van der Poorten D.: Interessante dagvlinderwaarnemingen in Griekenland, juli 1981.
Phegea 10(2): 77–87.
The author discusses some interesting species caught by W. De Prins, J. Dils, B. Maes and himself at different places in Greece during July 1981. The fact that the season in 1981 was advanced markably, explains why the early summer species were not noticed or only in very poor condition. J. Dils took a fresh male of Allancastria cerisyi ferdinandi Stichel in the neighbourhood of Drama. The species normally flies in April-May but it is know to occur much later near Drama. In the same district some specimens of Elphinstonia charlonia penia Freyer were caught at 1700 m. The other European populations usually occur at much lower altitudes. The black discoidal spot on the upperside of the forewings is very small in comparison with the other subspecies; furthermore the black apical area is rounded without a hook on vein 5. According to the author there are two subspecies in Greece of Boloria graeca Staudinger: the nominal race occurs in the north western mountains and ssp. balcanica Rebel flies in north eastern Greece. Erebia euryale syrmia Fruhstorfer reaches its south eastern limit in the Drama district. Strymonidia w-album Knoch was caught in the Vernon mountains and near Drama. This species is mentioned only very occasionally in Greece. Everes decoloratus Staudinger was caught near Drama where it flies together with E. argiades Pallas and E. alcetas Hoffmannsegg. Maculinea alcon sevastos Rebel & Zerny was caught near Drama also; according to the author ssp. sevastos could best be regarded as a subspecies of M. rebeli Hirschke. Agrodiaetus aroaniensis Brown was caught in the Vernon mountains and near Drama and Stavrupolis, together with A. admetus Esper, A. pelopi Brown, Meleageria daphnis Denis & Schiffermüller, Polyommatus icarus zelleri Verity and different Hesperiidae species. Some grey-brown females, f. steeveni Treitschke, of Meleageria daphnis were caught in different places. Both Carcharodus flocciferus Zeller and C. orientalis Reverdin were caught in the Vernon mountains; this proves their sympatric occurrence and their specificity. Hesperia comma pallida Staudinger is known to occur in Syria, Turkey, Kurdistan, Sarepta and Greece. This subspecies ressembles much ssp. benuncas Oberthür of North Africa.
(Nederlands)

Bosmans R. & D'Hulster M.: Verspreiding en biotooppreferentie van waterwantsen van de families Notonectidae, Pleidae, Naucoridae, Nepidae en Ranatridae in Oost- en West-Vlaanderen (Heteroptera, Hemiptera).
Phegea 10(2): 89–103.
De verspreiding in de provincies Oost- en West-Vlaanderen van 9 soorten waterwantsen uit de families Notonectidae, Pleidae, Naucoridae, Nepidae en Ranatridae wordt besproken. Vergelijking met oudere gegevens maakt duidelijk dat vier van deze soorten, maar vooral Notonecta obliqua, sterk achteruit zijn gegaan, terwijl enkel Notonecta viridis talrijker geworden is. De verschillen in voorkomen worden uitgelegd door een bespreking van de habitatvoorkeur van de verschillende soorten.
(Nederlands)

van Boven J.: Enkele gegevens over eusociale staten bij Hymenoptera.
Phegea 10(2): 105–114.
De auteur beschrijft de verschillen tussen een presociale en een eusociale insectenstaat. De laatste bestaat uit één enkele familie, meestal talrijk, waarbij verschillende generaties samen in één nest leven, en alle individuen afstammen van en gevoed worden door één kaste, wat meteen een onderscheid in taken met zich meebrengt. De ontwikkeling van de gonaden wordt in haast alle morfen onderdrukt zodat zij niet deelnemen aan de voortplanting. De fundamentele verschillenden tussen sociale staten van Hymenoptera en termieten worden besproken. Verder deelt de auteur gegevens mee over de oorsprong van eusociale staten, de verschillende soorten kastes, de nesten en de levenswijzen van verschillende, vooral Belgische, Hymenoptera.
(Nederlands)

De Ridder L.: De Pterophoridae van de kollektie can de Vereniging voor Entomologie van de K.M.D.A. (Lepidoptera).
Phegea 10(2): 115–118.
(Nederlands)

Janssens K.: Belangrijke waarnemingen betreffende Pterophoridae (Lepidoptera).
Phegea 10(2): 119–124.
De auteur bespreekt drie interessant Pterophoridae-soorten van de Belgische fauna: Agdistis bennetii Curtis komt uitlsuitend voor in Het Zwin (Knokke, West-Vlaanderen) en werd gedurende de laatste 40 jaar niet meer waargenomen; enkele exemplaren van Stenoptilia zophodactylus Duponchel werden door B. Maes en de auteur voor de eerste maal gevangen in de streek van Antwerpen, waar de soort blijkbaar voorkomt in twee generaties per jaar; een exemplaar van Leioptilus distinctus Herrich-Schäffer werd door de auteur te Antwerpen verzameld. Deze soort is nieuw voor de Belgische fauna.
(Nederlands)

Faquaet M. & De Roose D.: Bijdrage tot de kennis van de insektenfauna van het Landschapspark Krekengebied (Oost-Vlaanderen). Eerste aanvullende lijst der Heterocera (Lepidoptera van Assenede.
Phegea 10(2): 125–128.
Gedurende 1980 en 1981 hebben de auteurs de Heterocera fauna van de streek rond Assenede (Oost-Vlaanderen) geïnventariseerd. De huidige lijst is bedoeld als aanvulling van de lijst door Myncke & Schuurmans eerder in dit tijdschrift (1980) gepubliceerd. De meest interessante soorten zijn: Orthonama vittata Borkhausen, Lamprotes c-aureum Knoch en Archanara neurica Hübner. De inventarisatie zal verder gezet worden omdat nog heel wat andere soorten in dit gebied kunnen verwacht worden.
(Nederlands)

Henderickx H.: Strepiptera in Midden-Spanje.
Phegea 10(2): 129–131.
In augustus 1981 werden enkele exemplaren van Eoxenos laboulbenei de Peyerimhoff (Strepsiptera) verzameld op UV-licht te Belmonte (Prov. Cuenca, Spanje). Deze soort is een parasiet van Lepisma soorten (Thysanura) en komt voor in Noord-Afrika en Zuid-Europa.
(Nederlands)

Marnef L.: Diptera: Inheemse vangsten I.
Phegea 10(2): 132.
(Nederlands)

Vanmechelen E. & Martens K.: Nieuwe vindplaatsen van de waterspin (Argyronetes aquatica Latreille) in Antwerpen en Limburg.
Phegea 10(2): 133–135.
De auteurs beschrijven drie vindplaatsen van de waterspin Argyronetes aquatica Latreille in de Belgische provincies Antwerpen en Limburg. Net zoals zovele andere waterdieren, gaat de waterspin sterk achteruit in het land.
(Nederlands)

 

Phegea 10 – nummer 3 (1 juli 1982)

Cortés R.: Marnefia mirifica n. gen. et sp. – con insólita venación alar (Diptera, Tachinidae, Actiini).
Phegea 10(3): 137–144.
A new genus and species of Actiini Tachinid fly from Chile, Marnefia mirifica nov., with a most unusual wing venation pattern is described and figured. The closest genus with such striking wing venation in the Neotropics seems to be Haywardimyia Blanchard, 1955, from Tucuman, Republic of Argentina.
(Español)

Ganev J.: Systematic and synonymic list of Bulgarian Noctuidae (Lepidoptera).
Phegea 10(3): 145–160.
A list of 581 Bulgarian Noctuidae species is given.
(English)

Janssens K.: Lepidoptera op Linkeroever.
Phegea 10(3): 161–177.
De volledige lijst van Lepidoptera waargenomen op de linkeroever van de Schelde te Antwerpen wordt gegeven. Enkele interessante soorten worden meer in detail besproken.
(Nederlands)

Martens K.: De Odonata van de kollektie Hostie.
Phegea 10(3): 179–183.
De volledige inventarisatie van de Odonata collectie Hostie werd uitgevoerd. Deze collectie wordt bewaard in het Zoölogisch Museum van de Rijksuniversiteit Gent. De volledige lijst wordt gegeven en enkele interessante soorten worden meer in detail besproken. De 74 exemplaren zijn verdeeld over 34 soorten, precies de helft van het aantal Odonata-soorten bekend uit België. Ze geven een goed idee van het voorkomen en de verspreiding van de verschillende soorten in belgië en vooral in de streek rond Antwerpen. De meest merkwaardige soort is Anaciaeschna isosceles waarvan slechts één vindplaats in het Antwerpse bekend was.
(Nederlands)

Marnef L.: Diptera: Inheemse vangsten II.
Phegea 10(3): 185–186.
(Nederlands)

Van Deuren F.: Interessante waarnemingen.
Phegea 10(2): 186.
(Nederlands)

Henderickx H.: Odontaeus armiger Scopoli te Turnhout (Coleoptera, Scarabaeidae).
Phegea 10(3): 187–189.
De auteur vermeld de vondst van een mannetje Odontaeus armiger Scopoli (Coleoptera, Scarabaeidae) te Turnhout (prov. Antwerpen). De soort blijkt erg zeldzaam te zijn in deze streek.
(Nederlands)

Henderickx H.: Mogelijke determinatiekenmerken bij Psychidae-wijfes.
Phegea 10(3): 191–192.
(Nederlands)

 

Phegea 10 – nummer 4 (1 oktober 1982)

Henderickx H.: Phyllonorycter anderidae Fletcher, een nieuwe soort voor de Belgische fauna (Lepidoptera, Gracillariidae).
Phegea 10(4): 197–199.
De auteur kweekte in de herfst van 1981 een tiental exemplaren van Phyllonorycter anderidae Fletcher uit bladmijnen op zaailingen van Betula pubescens te Rochefort (prov. Namur). De adulten kwamen uit tussen 16 april en 17 mei 1982. De soort, die lange tijd als endemisch beschouwd werd voor Groot-Brittannië, werd op het Europese vasteland vastgesteld in Finland en Scandinavië en ze wordt hier voor het eerst uit België vermeld.
(Nederlands)

Desender K., Hublé J. & Vanhercke L.: Loopkevers, spinnen en hooiwagens van het duinreservaat "De Kijkuit" te De Haan (West-Vlaanderen).
Phegea 10(4): 201–214.
Dit artikel behandelt de spinnen, hooiwagens en loopkevers die werden vastgesteld in het duinreservaat "De Kijkuit" te De Haan. De bemonstering gebeurde gedurende 1978/1979 door middel van bodemvallen. In totaal werden 69 soorten spinnen, 49 soorten loopkevers en 9 soorten hooiwagens gevangen. Per groep volgt een bespreking van de belangrijkste soorten alsook van de faunistisch interessante waarnemingen. Globaal werden in de depressies de meeste soorten en individuen van spinnen en loopkevers vastgesteld. Dit vindt wellicht zijn oorzaak in de meer gestruktureerde kruidlaag en de iets hogere vochtigheid van de bodem. Hooiwagens werden vooral in het duinbos vastgesteld, de meeste echter in lage aantallen.
(Nederlands)

van der Poorten D.: Nota's omtrent het genus Gonepteryx in Griekenland, in april 1982 (Lepidoptera, Pieridae).
Phegea 10(4): 215–216.
De auteur ving drie soorten Gonepteryx op Mt. Parnassos (Griekenland) in april 1982: G. rhamni L., G. farinosa Zeller en G. cleopatra L.; hierdoor werd het zeldzame sympatrische voorkomen van rhamni en farinosa geobserveerd. In de hedendaagse entomologische literatuur wordt vermeld dat farinosa in één generatie per jaar vliegt van mei tot begin juli. Nochtans suggereert de aanwezigheid van vele afgevlogen exemplaren in april dat zulke dieren behoren tot een tweede generatie in de herfst die na overwintering paren om zo de lentegeneratie voort te brengen. Deze tweede generatie is mogelijk slechts partieel en ze komt misschien alleen voor in gunstige jaren.
(Nederlands)

De Prins G.: Merkwaardig rupsengedrag.
Phegea 10(4): 217–218.
Verschillen in de larvale ontwikkeling bij Arctornis l-nigrum, Lasiocampa quercus en Dicallomera fascelina.
(Nederlands)

De Prins W.: Entomologie per vliegtuig.
Phegea 10(4): 219–225.
Praktische tips om zo compact mogelijk te reizen met toch een heleboel entomologisch materiaal in de koffer.
(Nederlands)

 

 
Phegea 10 – 1982