Dagvlinder logo

Vlaamse Vereniging voor Entomologie
Flemish Entomological Society

Werkgroep Dagvlinders


Home V.V.E. | Dagvlinders | Bijeenkomsten | Projecten | Reisverslagen | Veldactiviteiten | Publicaties | Onderzoek | Flieflotter | Benelux | Albania |

2018-2020. Drie jaar tuinmeetnet, een tussenanalyse
door Sylvain Cuvelier

Samenvatting. Een tussenanalyse wordt gegeven na drie jaar tuinmeetnet. Kort worden het ontstaan van het meetnet en de hoofdbedoelingen geschetst. De focus ligt eerst op de resultaten van het voorbije jaar. Voor een selectie dagvlinders die het meest voorkomen in de tuinen van het meetnet worden vervolgens de tendensen vergeleken tussen het tuinmeetnet en het referentiegebied Durme- en Scheldegebied.
De twee doelstellingen worden getoetst en een suggestie wordt gegeven om het aantal telmomenten over alle tuinen homogener te maken.

Abstract. An interim analysis is given after three years garden network. The start and objectives of the garden network are briefly outlined. The first focus is on the results of the past year. For a selection of butterlfies that are the most common in the gardens of the garden network, the trends between the garden network and the reference area Durme- en Scheldegebied are compared.
The two objectives are tested and a suggestion is given to make the number of counting moments more homogeneous across all gardens.


Inleiding

Tijdens het 5 jaar durende project Dagvlinders Durme- en Scheldegebied 2013-2017 (DS) werd duidelijk dat het gedetailleerd opvolgen van alle soorten dagvlinders over veel jaren in zo’n uitgestrekt gebied geen sinecure zou worden. Bovendien rees ook de vraag of dit wel zinvol is voor soorten die we als banaal bestempelen
. Het lijkt op het eerste zicht niet nuttig om koolwitjes te monitoren want die vliegen toch overal. Denk echter aan Lasiommata megera en Aglais urticae die tot een paar decennia geleden nog algemeen waren en ondertussen in grote delen van Vlaanderen onvindbaar zijn geworden.
Om kort op de bal te kunnen spelen is het nodig dat een monitoring voldoende gevoelig is en snel de veranderingen kan aanwijzen. Wie doet zoiets echter op grote schaal voor een banale soort?
Deze banale soorten komen ook goed voor in onze tuinen. Het vraagt weinig tijd om door het hele jaar de dagvlinders in de tuin te noteren.
Het idee achter het tuinmeetnet (TM) is hieruit ontstaan en dient een dubbele doelstelling:
1/ een goed idee vormen over het voorkomen van de dagvlinders in een tuinomgeving doorheen het volledige jaar en over een langere tijdsperiode.
2/ nagaan of de veranderingen in de jaarlijkse aantallen dagvlinders binnen de tuinen ook de tendensen zijn die we buiten de tuinen in een referentiegebied (DS) waarnemen.
Zo dit het geval zou zijn dan is het niet nodig voor banalere soorten om intensieve monitoring projecten op te zetten die toelaten om de vinger aan de pols te houden.

In 2017 werd een eerste test uitgevoerd met een tuinmeetnet (url). Het model werd na het testjaar getoetst met de deelnemers en vereenvoudigd om het gebruiksvriendelijker te maken door een minder vast protocol aan te houden. Vanaf 2018 werd definitief gestart.
De gegevens van de eerste drie jaren worden geanalyseerd. Er wordt nagekeken hoe dit beantwoordt aan de twee hoofdbedoelingen van het project.

Het tuinmeetnet in 2020

In 2020 werden de dagvlinders in 27 tuinen gevolgd en in totaal 11.187 vlinders genoteerd. Het gaat zowel over de kleine stadstuin als een tuin hoofdzakelijk ingericht voor vlinders als een tuin aan de rand van een natuurgebied. De totaliteit lijkt representatief voor grote delen van Vlaanderen.
Met relatief beperkte inspanningen zijn in de voorbije drie jaren 30.946 vlinders geteld in het tuinmeetnet en over dezelfde periode 130.793 in het Durme Schelde referentiegebied. Met beperkte inspanningen worden 23,7% waarnemingen gecapteerd wat een groot voordeel is van een tuinmeetnet.
In 2020 is er opnieuw een groot verschil qua aantal waarnemingen per tuin (Fig. 1)


Fig. 1. Pareto histogram van de aantallen dagvlinders per TM-tuin in 2020.

De helft van de genoteerde vlinders komt uit slechts 3 van de 27 deelnemende tuinen. In een kleine stadstuin werden er 68 dagvlinders geteld in een zeer vlindervriendelijk aangelegde tuin waren dit 2.646 exemplaren.
Dit heeft deels te maken met het beduidend hoger aantal meetmomenten gekoppeld aan de soortendiversiteit van diezelfde tuinen. Deze variabiliteit vereist aandacht bij het interpreteren van alle resultaten en voor elke soort. Het valt te overwegen voor de toekomst of het niet beter is om dit te standaardiseren zoals in het testjaar.
In 2020 werden per tuin, 7 tot 23 soorten dagvlinders (gemiddeld 16,4 soorten per tuin) geobserveerd (Fig. 2)
De fenologie grafiek (Fig. 3) is jaarlijks zeer vergelijkbaar voor TM en DS. Tuinen capteren gegevens over de volledige vliegtijd van de dagvlinders.


Fig. 2. Pareto histogram van het aantal soorten dagvlinders per TM-tuin in 2020.


Fig. 3. Fenologie van alle soorten dagvlinders samen in TM gedurende 2020.

In tabel 1 wordt het aantal aanwezige soorten dagvlinders (alleen imago’s) in het tuinmeetnet (TM) vergeleken met de dagvlinders in het referentiegebied Durme- en Scheldegebied (DS) zonder de TM-tuinen. Ook wordt per soort weergegeven in hoeveel tuinen deze in de loop van 2020 werd waargenomen.


Tabel 1.
TM # 2018-2020: aantal vlinders per soort in het tuinmeetnet, periode 2018-2020.
DS # 2018-2020: aantal vlinders per soort in het referentiegebied, periode 2018-2020.
TM/DS: % verhouding tuinmeetnet t.o.v. referentiegebied, periode 2018-2020.
# tuinen 2020: het aantal deelnemende tuinen aan het Meetnet, jaar 2020.

Instinctmatig gaan we de soorten dagvlinders indelen als al dan niet een goede tuinvlinder.
Hoe zetten we dit om met de beschikbare cijfers zonder zware statistiek toe te passen?
De analyse werd gemaakt aan de hand van drie arbitrair gekozen criteria:
1. Aantal vlinders per soort in TM tijdens de studieperiode (2018-2020) > 1000.
2. Verhouding TM/DS in de studieperiode 2018-2020 > 23,7% (het gemiddelde van de drie jaren).
3. Voorkomen van de soort (2020) in minstens 16 van de 27 tuinen (60%)

In bovenstaande tabel 1 wordt dit visueel gemaakt aan de hand van een kleurencode:
- blauw en vette letters: voldaan aan de drie criteria, het betreft 8 soorten.
- zwart en vette letters: 3 soorten voldoen aan twee criteria.
- zwart niet vet: voldaan aan één criterium voor 9 soorten.
- rood: soort die aan geen enkel criterium voldoet, het betreft 20 soorten.

Celastrina argiolus (Linneaus, 1758) is de soort die het best beantwoordt aan de drie criteria met grote aantallen in de tuinen (1.694), bijna de helft van het totaal aantal waarnemingen komt uit de tuinen (49,2%) en met een aanwezigheid in 26 tuinen (96%).

Ook Aglais io (Linnaeus, 1758), Pararge aegeria (Linneaus, 1758), Pieris brassicae (Linnaeus, 1758), Pieris rapae (Linnaeus, 1758), Polygonia c-album (Linnaeus, 1758), Pyronia tithonus (Linnaeus, 1771) en Vanessa atalanta (Linnaeus, 1758) voldoen aan de drie criteria.
Het voorkomen van P. tithonus in deze lijst verrast mogelijk al is het een soort die mobiel is en sporadisch in tuinen terecht komt. Bij nadere analyse (Fig. 4) valt op dat in 2020 de drie tuinen (zie hoger) al 50 % uitmaken van het totaal aantal waargenomen P. tithonus en in 5 tuinen is er slechts 1 exemplaar waargenomen.
Dit suggereert de mogelijke noodzaak om een extra criterium toe te voegen dat nagaat hoe evenwichtig de spreiding van een soort is over de deelnemende tuinen.


Fig. 4. Pareto histogram van de aantallen P. tithonus per TM-tuin in 2020.

Maniola jurtina (Linnaeus, 1758), Pieris napi (Linneaus, 1758) en Vanessa cardui (Linnaeus, 1758) voldoen aan twee van de drie criteria. Het heeft niet veel zin om trekvlindersoorten in de analyse van een tuinmeetnet op te nemen al worden ze in gunstige jaren talrijk aangetrokken tot nectarrijke omgevingen in de tuin.
Net als voor P. tithonus is het de moeite om de gegevens verder te analyseren voor de twee andere soorten. Bij P. napi (Fig. 5) is de bijdrage van drie tuinen zelfs 60% voor TM en in 8 tuinen zijn er 3 of minder observaties wat duidelijk een extreme spreiding is. De verhouding TM/DS zakt naar 20,9%, een teken dat deze soort meer eisen stelt aan het habitat dan de andere koolwitjes (> 40%). Mogelijk is P. napi niet optimaal op te volgen via een tuinmeetnet.
Bij M. jurtina (Fig. 6) komt 45% van alle TM waarnemingen uit 3 tuinen en zijn er 5 tuinen met 3 of minder observaties, een evenwichtiger spreiding dan bij P. napi. De verhouding TM/DS is slechts 5,4%.


Fig. 5. Pareto histogram van de aantallen P. napi per TM-tuin in 2020.


Fig. 6. Pareto histogram van de aantallen M. jurtina per TM-tuin in 2020.

De soorten met één criterium zijn: Aglais urticae (Linnaeus, 1758), Anthocharis cardamines (Linnaeus, 1758), Araschnia levana (Linnaeus, 1758), Aricia agestis ([Denis & Schiffermüller], 1775), Gonepteryx rhamni (Linnaeus, 1758), Lycaena phlaeas (Linnaeus, [1760]), Ochlodes sylvanus (Esper, 1777), Papilio machaon Linneaus, 1758 en Pieris mannii (Mayer, 1851)
De aantallen P. mannii zijn nog vrij beperkt, toch valt het op dat er in de voorbije jaren 39 vlinders geteld werden binnen het TM ten opzichte van 26 in DS.

De rode soorten komen of amper voor in de tuinen of slechts in enkele tuinen waar de nabije omgeving de hoofdreden is van hun aanwezigheid. Deze soorten zijn niet geschikt voor het opvolgen via een tuinmeetnet. Er wordt niet dieper op ingegaan.

Eerste stadia werden ook opgenomen en zijn beschikbaar uit 11 tuinen.
In één tuin zijn gedurende 2020, 14 soorten in één van de eerste stadia waargenomen.
Deze gegevens (Fig. 7-10) zijn ter informatie en worden niet gebruikt om tendensen op te volgen.


Fig. 7. Links: aantal soorten (ei-rups-pop) per TM-tuin gedurende 2020.
Fig. 8. Rechts: aantal exemplaren (ei-rups-pop) per TM-tuin gedurende 2020.


Fig. 9. Aantal eitjes, rupsen en poppen in TM gedurende 2020.


Fig. 10. Aantallen eerste stadia per soort in TM gedurende 2020.

2018-2020: tendensen, vergelijking TM ten opzichte van DS

Na de beschrijving van de gegevens binnen het TM is het vanaf de start ook de bedoeling geweest om na te kijken of de jaarlijkse aantallen in de tuinen een weerspiegeling waren van de evoluties in DS. De grafieken van de soorten die beantwoorden aan 2
of 3 criteria worden hier weergegeven. Er lijken zich duidelijke tendensen af te tekenen (Fig. 11a-j) maar het is te vroeg voor definitieve besluiten door het beperkt aantal jaren. Voor een aantal soorten lijken de trends gunstig.


Fig. 11a. Links: tendens TM (#) versus DS (# DS) voor A. io.
Fig. 11b. Rechts: tendens TM (#) versus DS (# DS) voor C. argiolus.


Fig. 11c. Links: tendens TM (#) versus DS (# DS) voor M. jurtina.
Fig. 11c. Rechts: tendens TM (#) versus DS (# DS) voor P. aegeria.


Fig. 11e. Links: tendens TM (#) versus DS (# DS) voor P. brassicae.
Fig. 11f. Rechts: tendens TM (#) versus DS (# DS) voor P. c-album.



Fig. 11g. Links: tendens TM (#) versus DS (# DS) voor P. napi.
Fig. 11h. Rechts: tendens TM (#) versus DS (# DS) voor P. rapae.



Fig. 11i. Links: tendens TM (#) versus DS (# DS) voor P. tithonus.
Fig. 11j. Rechts: tendens TM (#) versus DS (# DS) voor V. atalanta.

Besluit

Er is gebleken dat een tuinmeetnet met beperkte inspanningen toelaat om goede gegevens te verzamelen over heel wat dagvlindersoorten. Voor acht soorten is het aantal observaties in de tuinen hoog én zelfs een belangrijk aandeel van de soort voor de volledige regio. Het zijn soorten die in bijna alle tuinen van het tuinmeetnet doorheen het jaar worden waargenomen. Twee andere soorten die ook talrijk geteld worden binnen het TM zijn wel meer afhankelijk van de wijde omgeving. Ook voor trekvlinders die sommige jaren talrijk kunnen voorkomen kan het TM neet dit goed meten. Dit was geen doelstelling op zich maar het levert misschien ook een beeld van de intensiteit van de jaarlijkse migratie op lange termijn.
Een aantal soorten komen in de tuin voor van ei tot vlinder. De tuinen maken deel uit van hun totaal leefgebied en zijn essentieel geworden voor deze soorten over grote delen van Vlaanderen.
De eerste doelstelling, een goed idee vormen over het voorkomen van de dagvlinders in een tuinomgeving doorheen het volledige jaar en over een langere tijdsperiode is haalbaar.
Voor een aantal van de geselecteerde soorten lopen de tendensen over de drie studiejaren binnen het TM en de volledige regio vrij gelijk. Al is het te vroeg om al een besluit te vormen, dit zouden wel eens de beste kandidaten kunnen zijn voor lange termijn monitoring via enkel een tuinmeetnet.
De tweede doelstelling, nagaan of de veranderingen in de jaarlijkse aantallen vlinders binnen de tuinen ook de tendensen zijn die we buiten de tuinen in een referentiegebied (DS) waarnemen is gunstig maar niet bij elke soort vastgesteld. Het verder zetten van het TM zal al dan niet de huidige tendensen bevestigen. Indien deze zich doorzetten dan vallen er nog enkele soorten af waarbij er geen goede correlatie is tussen de tuinen en omliggende regio.
Om het tuinmeetnet waardevoller te maken zou het nuttig zijn om het protocol qua aantal telmomenten homogener te maken voor alle deelnemende tuinen zodat het aandeel ervan gaat afhangen van de aantallen vlinders en diversiteit en minder van het aantal metingen.

Dank
Bedankt aan de deelnemers
van de voorbije vier jaren voor hun actieve deelname aan het tuinmeetnet.
Vanaf 2021 zet Jurgen Couckuyt zijn schouders onder het tuinmeetnet.
Ook in 2021 zal er geteld worden en het zou fijn zijn om op jullie enthousiaste deelname te kunnen rekenen.
Nieuwe tuinen kunnen opgenomen worden in het TM. Aanmelden bij Jurgen Couckuyt.


Contact Werkgroep Dagvlinders: Jurgen Couckuyt